Hoofdstuk 4 - De schittering van Gods luister

Op velerlei wijzen en langs velerlei wegen heeft God in het verleden tot de voorouders gesproken door de profeten, maar nu de tijd ten einde loopt heeft hij tot ons gesproken in zijn Zoon, die hij heeft aangewezen als enig erfgenaam en door wie hij de wereld heeft geschapen. In hem schittert Gods luister, hij is zijn evenbeeld, hij schraagt de schepping met zijn machtig woord; hij heeft, na de reiniging van de zonden te hebben voltrokken, plaatsgenomen aan de rechterzijde van Gods hemelse majesteit, ver verheven boven de engelen omdat hij een eerbiedwaardiger naam heeft ontvangen dan zij” (Hebreeën 1:1-4, NBV)

In Jezus schittert Gods luister

God heeft in het verleden vele malen en op vele wijzen door de profeten tot de voorouders van Israël gesproken. De neerslag van dat spreken vinden we terug in de boeken van het oude testament. Gods spreken door de eeuwen heen was in fragmenten, in gedeelten. De beloften aan Adam, Abraham en David gaven afzonderlijke stukken informatie, elk passend in de bestaande situatie. De boodschappen van de profeten vulden de details in. Het was een trap die leidde naar het hoogste punt: het spreken in zijn zoon Jezus. Geen hogere openbaring is mogelijk.

God heeft in hem volledig gesproken. “Nu de tijd ten einde loopt”, staat er in de NBV. De NBG volgt het Grieks meer letterlijk: “In het laatst der dagen”. Wanneer we die vele dagen op een tijdlijn zetten, dan zien we aan het eind van die lijn iets bijzonders: God spreekt op de meest persoonlijke wijze tot ons. God kwam niet zelf naar de aarde. Nee dat niet, want wij kunnen zijn wezen niet aanschouwen. Hij heeft in het verleden af en toe zijn engelen gezonden die hem representeerden. Maar nu heeft hij zijn eniggeboren zoon geboren doen worden en in hem spreekt God tot ons zoals hij nooit eerder heeft gesproken. Het is het hoogtepunt van Gods spreken. Met de komst van Jezus breekt een nieuwe heilstijd aan die de profeten van Israël reeds hadden aangekondigd.

Deze zoon was een volstrekt uniek mens die door God is aangewezen als erfgenaam van de wereld. Oppervlakkig lezen brengt sommigen op de gedachte dat Jezus de schepper is geweest van het universum. Deze gedachte kan niet waar zijn, want JHWH is de enige schepper (Jesaja 44:24). Als we op een verkeerde manier lezen dan zitten we niet in de verhaallijn van het boek Hebreeën. Want de schrijver heeft het over Gods zoon, dat is de mens die uit Maria werd geboren. En deze mens is aangewezen als erfgenaam. Een erfgenaam kan niet intermediair (tweede schepper) zijn door wie God de wereld zou hebben geschapen. Schrijver van de brief aan de Hebreeën zegt niet dat Christus de hemel en de aarde heeft gemaakt. Het vers zegt letterlijk: “door wie Hij (God) ook de eeuwen heeft geschapen”. Wat wordt gezegd is dat God, eer Hij door zijn Zoon sprak, de eeuwen van de menselijke geschiedenis tot stand heeft gebracht met Jezus als het middelpunt van zijn voornemen. Het is niet moeilijk om in te zien dat Christus’ leven, dood en koningschap over de wereld een groot impact heeft op alle eeuwen, het verleden, het heden en de toekomst. Hetzelfde beeld van Jezus als het kosmische centrum van Gods ontwerp voor de wereld komen wij tegen in Kolossenzen 1:15-18 (zie hoofdstuk 3).

De verwachting van alle ware gelovigen is dat Jezus Christus metterdaad vredevorst op aarde zal zijn. Alle gelovigen die ooit hebben geleefd zullen dan met hem regeren in zijn vrederijk. God realiseert door zijn geliefde zoon de ware sjalom (vrede) op aarde. Deze zoon, deze erfgenaam (Hebreeën 1:2), zal als Gods representant de aarde bezitten. De laatste van alle eeuwen (aeonen) is de nieuwe wereld. Het is veelbetekenend dat God in oudtestamentische tijden niet spreekt door een Zoon, maar dat pas doet aan het eind (Hebreeën 1:2). Onze aandacht wordt gericht op het volstrekt nieuwe dat God van plan is te maken, en wel door het heilswerk van zijn geliefde zoon Jezus. Paulus zegt: “De God die heeft gezegd: ‘Uit de duisternis zal licht schijnen’, heeft in ons hart het licht doen schijnen om ons te verlichten met de kennis van zijn luister, die afstraalt van het gezicht van Jezus Christus.” (2 Korintiërs 4:6). Deze zoon draagt Gods beeld en is erfgenaam van de toekomstige wereld (Hebreeën 2:5). Hij heeft, na zijn eenmalig offer voor de zonden, zijn plaats aan Gods rechterhand ingenomen, “waar hij wacht op het moment (cursief van mij) dat zijn vijanden voor hem tot een bank voor zijn voeten zijn gemaakt” (Hebreeën 10:12,13). Het gaat niet om de oude, maar om de nieuwe wereld. Over deze volmaakte toestand, deze voltooiing, lezen wij ook in Hebreeën 11:40.

Om een juist inzicht te krijgen wie Jezus is, is het de moeite waard eens goed te kijken naar een woordvoorwoord vertaling uit het Grieks van Hebreeën 1:3. Gods zoon is de afstraling van Gods heerlijkheid (apaugasma tes dokses) en de afdruk van Gods wezen (charakter tes hupostaseoos). Jezus is de weerkaatsing, afstraling of weerspiegeling van Gods heerlijkheid en de afdruk van Gods hupostasis. Het woord hupostasis duidt op Gods wezen. Heerlijkheid en wezen zijn parallellen, evenals afstraling en afdruk. Christus is dus niet de hupostasis, hij is de afdruk van de hupostasis. God is het origineel, Jezus is de kopie.

Vroegchristelijke theologen gebruikten het woord hupostasis en zeiden op hun kenmerkende speculatieve wijze dat er drie hupostasen zijn: de Vader, de Zoon en de Geest. Zij zeiden dat deze hypostaseis dezelfde essentie hadden en gebruikten hiervoor het woord ousia. Maar de Bijbel zegt dat er één hupostasis is: JHWH.

Jezus wordt in de Schrift mens genoemd, en hoewel je hem in zekere zin als ‘Goddelijk’ mag zien vanwege het feit dat hij een Goddelijke afkomst heeft, is dat niet hetzelfde als te zeggen dat hij dezelfde eeuwige Goddelijke essentie of natuur van de enige ware God deelde. Het is zaak om dit belangrijke onderscheid altijd voor ogen te houden.

De kwaliteit van Jezus’ bestaan is een gevolg van zijn dubbele erfenis: God was zijn Vader en Maria was zijn moeder. Het is een wonder waar wij niet bij kunnen; dat wonder moet onze ogen openen voor het feit dat Jezus een ander is dan de enige ware God. Hij was een mens van vlees en bloed; toen hij op aarde geboren was, was hij sterfelijk net als wij. Onsterfelijkheid werd hem later door de Vader gegeven (Johannes 5:26). Daarom kan de verhoogde en verheerlijkte Jezus al Gods aangenomen kinderen straks eeuwig leven schenken.

Trinitarische christenen, die Jezus zien als ‘God de Zoon’, (visie 1) zeggen dat wij Christus onvoldoende eren door hem de status van God te onthouden. Christenen die niet in de Drie-eenheid geloven, maar wel in een God die zich de ene keer manifesteert als Vader, de andere keer als Zoon en weer een andere keer als Heilige Geest (visie 2) verwijten ons hetzelfde. Overigens hebben door de eeuwen heen aanhangers van beide visies elkaar beschuldigd van ketterij.

Eren wij met onze zienswijze Christus onvoldoende? Het tegendeel is waar. Vooral het Johannes evangelie laat duidelijk zien dat Jezus in alles afhankelijk was van zijn Vader (bijvoorbeeld Johannes 5:19). Het is juist dit punt dat de Heer Jezus zelf erkende en zijn luisteraars wilde laten erkennen. Het ging hem om de eer van zijn God en Vader! Zonder het te beseffen eert juist wie de leer van de drie-eenheid aanhangt de enige ware God niet, omdat zij Jezus op hetzelfde niveau plaatsen als de Vader! Dit bedoel ik niet als een onsmakelijke verdachtmaking. Aan de hand van de Bijbel probeer ik een bewustmakingsproces op gang te brengen. Het hele leerstuk van drie hypostasen druist in tegen de teneur van het Johannes evangelie en ontwricht de boodschap van Jezus.

De brief aan de Hebreeën is geschreven omdat deze Joodse christenen eraan moesten worden herinnerd, dat God zijn Christus de meest verheven plaats heeft toegewezen. Eens minder dan de engelen, thans boven de engelen gesteld! Zie hoofdstuk 5 waar ik uitgebreider hierover schrijf. “hij heeft, na de reiniging van de zonden te hebben voltrokken, plaatsgenomen aan de rechterzijde van Gods hemelse majesteit, ver verheven boven de engelen omdat hij een eerbiedwaardiger naam heeft ontvangen dan zij” (Hebreeën 1:3,4).

De reden voor deze verhoging is gelegen in het feit dat de zoon gerechtigheid heeft liefgehad: “Gerechtigheid hebt u liefgehad en onrecht gehaat; daarom, God, heeft uw God u gezalfd met vreugdeolie, als geen van uw gelijken” (vers 9).

Hetzelfde redengevende woord ‘daarom’ vinden we in de beroemde profetie van Jesaja: “Daarom ken ik hem een plaats toe onder velen en zal hij met machtigen delen in de buit, omdat hij zijn leven prijsgaf aan de dood en zich tot de zondaars liet rekenen” (Jesaja 53:12).

Rest nog één opmerking. Vaak heb ik horen zeggen dat de schrijver van de brief Hebreeën Jezus identificeert met God. Men citeert dan vers 10 en volgende verzen:

“In het begin hebt u, Heer, de aarde gegrondvest en de hemel is het werk van uw handen. Zij zullen vergaan, maar u houdt stand ….”. Dit is een citaat uit Psalm 102 waar het woord ‘Heer’ in het Hebreeuws JHWH is. Jezus is niet JHWH. Jezus is door God tot Heer en Messias aangesteld (Hand. 2:36). De brief aan de Hebreeën geeft een consistent beeld: Jezus is door zijn gehoorzaamheid tot erfgenaam van alle dingen gesteld. En dat allemaal is het werk van de enige God, JHWH.

Is Jezus God? Echt niet! Sommigen raken uit het spoor dat de Hebreeënschrijver consequent volgt. Bedoeld is dat God zijn zoon bestemt tot wereldkoning in zijn nieuwe schep-ping. Op metaforische wijze wordt geschreven over de oude samenleving die ‘als een mantel zal worden opgerold’, de aarde en de hemel die ‘als een gewaad zullen worden verwisseld’. Er komt een nieuwe samenleving, elders in het nieuwe testament aangeduid als ‘een nieuwe hemel en een nieuwe aarde’, waar gerechtigheid woont (2 Petrus 3:13). In deze mondiale nieuwe samenleving (de komende wereld, Hebreeën 2:5) is Christus de koning! Dat is de ‘troon’ die in Hebreeën 1:8 aan de zoon wordt beloofd.

In Hebreeën 1:5 lezen we over Christus’ terugkomst op aarde: “Maar wanneer hij de eerstgeborene de wereld weer binnenleidt, zegt hij: ‘Laten al Gods engelen hem eer bewijzen.’” Christus draagt Gods beeld en mag in gedelegeerde zin ‘God’ worden genoemd. Maar dat gold in zekere zin ook voor de rechters van Israël (Psalm 82:6; vergelijk Johannes 10:34 waar Jezus zelf het woord ‘God’ in deze afgeleide zin bezigt). Aan het eind van de brief wordt geschreven over ‘het onwankelbare koninkrijk’ (Hebreeën 12:27,28). Christus wordt de onwankelbare koning in dat onwankelbare koninkrijk op de nieuwe aarde. De Hebreeënbrief schrijver roept de lezers op reikhalzend uit te zien naar ‘een beter vaderland: het hemelse’, evenals de vroegere gelovigen hebben gedaan (Hebreeën 11:16). Dat betere vaderland is op de vernieuwde aarde; het is ‘hemels’ omdat het niet door mensen maar door God is beschikt. Op de nieuwe aarde, in Gods vernieuwde samenleving op deze aarde waar vrede en gerechtigheid wonen, zal Gods majesteit stralen. Wie Hij is, zien we bovenal in zijn zoon, die de schittering is van Gods luister.


previous page table of contents next page