Hoofdstuk 14 - Wie is de echte Jezus?
Mijn antwoord
Het ware antwoord op de vraag wie de echte Jezus is, beschouw ik als de grootste schat die aan het eind van onze ontdekkingsreis wordt gevonden. Vroeger werden, en ook nu nog worden, vele antwoorden op deze vraag gegeven. Het gaat om niets minder dan een zoektocht naar Jezus. Niet een Jezus die op de echte Jezus lijkt, maar de echte Jezus zelf, de Jezus van wie de Bijbel op al zijn bladzijden getuigt. Het gaat om het ene goede antwoord!
Stap voor stap heb ik gepoogd toe te werken naar een antwoord, dat volkomen recht doet aan het getuigenis van de Bijbel. We naderen nu het einde van onze zoektocht, en ik hoop dat de puzzelstukjes allemaal op hun juiste plek vallen.
Eén antwoord is het juiste
De vraag is niet pas gisteren gesteld. Jezus stelde die vraag al aan zijn leerlingen: “Wie zeggen de mensen dat de Mensenzoon is?” (Matteüs 16:13). Hij kreeg de meest uiteenlopende antwoorden te horen. Sommige mensen dachten dat hij Johannes de Doper was. Anderen meenden dat hij Elia was, weer anderen Jeremia of een van de andere profeten. Goed, dit waren de heersende meningen over Jezus 2000 jaar geleden. Maar Jezus was ook benieuwd hoe zijn eígen discipelen over hem dachten, want zij kenden hem immers: “Toen vroeg hij hun: ‘En wie ben ik volgens jullie?’. Petrus, woordvoerder van de apostelen, antwoordde meteen: “U bent de Messias, de Zoon van de levende God” (vers 16). Daarop prees Jezus hem gelukkig, want met dit antwoord verwoordde Simon Petrus het juiste inzicht. Jezus voegt er veelbetekenend aan toe: “want dit is je niet door mensen van vlees en bloed geopenbaard, maar door mijn Vader in de hemel” (vers 17). De Vader heeft Petrus dit inzicht geschonken door zijn omgang met Jezus.
Problematiseren van het antwoord
Wie is Jezus? Als wij deze vraag heden ten dage stellen, krijgen wij heel andere antwoorden. De een zegt: Jezus is God. De ander antwoordt: God de zoon. Weer een ander zegt: de tweede persoon van de Godheid. Weer anderen zeggen: Godmens. Weer anderen: de zoon van God. Niet-gelovigen zeggen: een mens met charisma. Het antwoord ‘de zoon van God’ komt overeen met het antwoord van Petrus. Dat moet dus het juiste antwoord zijn.
Maar na tweeduizend jaar zitten we met een groot probleem. Want wát bedoelen de meeste christenen wanneer zij zeggen: Jezus is de zoon van God? Als je doorvraagt kom je er achter dat zij bedoelen: Jezus is Gód. Maar dan blijkt dat de uitdrukking die duidelijk lijkt een problematische uitdrukking is geworden. Dus hun woordelijk juiste belijdenis ‘de zoon van God’ komt niet overeen met mijn woordelijk juiste belijdenis ‘de zoon van God’. Anders gezegd: we houden er een totaal verschillend geloof op na, ondanks het feit dat we dezelfde woorden gebruiken!
Een wetenschapper zou zeggen: define your terms. In dit boek heb ik getracht dubbelzinnigheden te vermijden. Het gaat om heldere definities. De oorspronkelijke gelovigen in de eerste eeuw, de gelovigen die we tegenkomen in het boek Handelingen en de brieven van Paulus, Petrus en Johannes, bedoelden met ‘de zoon van God’ de door God in Maria verwekte mens Jezus Christus. Maar al eeuwenlang horen we wat anders, namelijk dat hij de mens geworden God was. Maria wordt zelfs ‘de moeder Gods’ (mater Dei) genoemd, niettegenstaande het feit dat wij die term nergens in de Bijbel aantreffen.
Ik kan mij voorstellen dat sommigen denken: is het reëel dat een meerderheidsstandpunt, dat al eeuwenlang heeft standgehouden, nu ineens moet worden ingeleverd voor een minderheidsstandpunt. Hierop moet het volgende worden geantwoord: een meerderheid heeft niet altijd gelijk. Sterker, de Bijbel zelf leert dat wij de meerderheid niet moeten volgen wanneer die afwijkt van Gods wegen. “Gij zult de meerderheid in het kwaad niet volgen” (Exodus 23:2, NBG). Daar zouden voldoende voorbeelden van te geven zijn. Enkelingen die hun geloof in de schriften beleden werden altijd vervolgd. Buitendien, wat is een meerderheid? Is het niet met enkelingen begonnen? Zijn het niet enkelingen geweest die grote invloed hebben uitgeoefend op de massa? In het verleden zijn wel vaker stemmen opgegaan om terug te keren naar de Bijbel en te ontdekken wat dit Boek nu werkelijk over deze zeer belangrijke zaak te zeggen heeft.
De nu volgende cursief gedrukte informatie ontleen ik aan het boek van A.F. Buzzard en C.F. Hunting, ‘The Doctrine of the Trinity, Christianity’s Self-Inflicted Wound, International Scholars Publications, 1998. In een persoonlijke brief - waarin prof. Buzzard onder andere zijn grote erkentelijkheid uitsprak voor de hulp die hij van Christadelphians heeft gehad - schreef hij het op prijs te stellen wanneer ik de website van zijn organisatie zou vermelden. Ik voldoe aan zijn verzoek: restorationfellowship.org.
Macaulay zei: In de vijfde eeuw had het christendom het heidendom veroverd en het heidendom had het christendom geïnfecteerd.
Justinus de Martelaar (c. 114-165) ontwikkelde als een van de eerste na-Bijbelse schrijvers de leer van de pre-existentie van Christus, hoewel hij erkende dat niet al zijn medegelovigen deze opvatting deelden.
Theodotus de looier stelde in Rome rond 190-200 de kwestie aan de orde omtrent het menszijn van Jezus. Met een beroep op de strikt monotheïstische verklaring van Paulus in 1 Timoteus 2:5, beweerde hij dat Jezus geen God mag worden genoemd. Zijn opvolger, een andere Theodotus, verdedigde een opvatting van Jezus als een man die op bovennatuurlijke wijze was verwekt.
Paulus van Samosata was bisschop van Antiochië in het midden van de derde eeuw. Zijn begrip van de “logos” was dat het geen onafhankelijk bestaan had apart van God. Met andere woorden, er bestond geen Zoon vóór de conceptie van Jezus. Hij is een van de meest interessante theologen van de pre-Niceaanse periode, omdat hij staat in de lijn van de traditie, die haar wortels had in een periode voordat de vloed van het Hellenisme over de kerk heen stroomde.
Bezwaren tegen het voormenselijke bestaan van Jezus doken opnieuw op bij de vierde eeuwse bisschop Photinus van Sirmium. Ook hij beweerde dat het zoonschap van Jezus begon bij zijn bovennatuurlijke verwekking. De overlevering die het letterlijke voorbestaan van de Zoon ontkende, overleefde in Spanje en zuidelijk Gallië tot tenminste de zevende eeuw. Photinianen en volgelingen van bisschop Bonosus, die ook de pre-existentie van Christus ontkenden, werden als ketters veroordeeld door de synode van Toledo in 675.
De Spanjaard Michael Servetus (1511-1553) en de Nederlandse Anabaptist Adam Pastor (1500-1570) waren exponenten van de anti-Niceaanse christologie. Pastor was een van de meest briljante geleerden in de hele Hollandse Anabaptisten gemeenschap van zijn dagen. De theologie van Pastor zien wij heden te dage bij de twintigste eeuwse theologen Hendrikus Berkhof en Ellen Flesseman. Sommige Poolse Anabaptisten (Poolse Broeders/Socinianen) verwijzen naar Pastor als de man in hun vaderland, die de eerste en bekwame schrijver in dat opzicht was.
Verder noem ik John Biddle, de vader van de Engelse anti-trinitariërs (1615-1662). Hij zei dat de Griekse filosofische taal van de kerkelijke credo’s de aanbidding van de ware God bedierf. In 1648 liet het parlement geen tijd verloren gaan en gaf opdracht de boeken van Biddle te verbranden. In 1655 werd hij gevangen gezet in de Newgate Prison wegens het publiekelijk ontkennen dat Jezus Christus de Almachtige of de Allerhoogste God was.
Andere bekende namen zijn: John Milton, Sir Isaac Newton en John Locke. Newton en Locke moeten worden gerekend tot de zuiverste geesten van de zeventiende eeuw. Met Milton protesteerden zij tegen de creatie van mystificaties, die niet in de Bijbel worden gevonden. Beiden hielden vol dat de essentie van het christendom de belijdenis is, dat Jezus de Messias is, niet God.
Christadelphians (in Nederland: Broeders in Christus) getuigen vanaf het midden van de negentiende eeuw dat Jezus is de Christus, de zoon van de levende God. Zij verwerpen de visie dat Jezus een voorbestaan heeft gehad, als on-Bijbels. Persoonlijk beschouw ik het als een groot voorrecht tot deze geloofsgemeenschap te mogen behoren. Ik ken geen ander kerkgenootschap in Nederland dat deze Bijbelse zienswijze uitdraagt (wel individuele gelovigen uiteraard).
In onze tijd is er een groeiend aantal theologen in Nederland, Duitsland en Engeland dat op dit punt onze zienswijze deelt. Zij zijn echter lid van een kerk die het trinitarische dogma als kernpunt van hun geloof hooghoudt.
In de Bijbel lezen we over het volgende principe: “als je in een rechtszaak getuigt, verdraai het recht dan niet door je naar de meerderheid te richten” (Exodus 23:2, NBV). Zou het niet triest zijn als ook van ons gezegd zou worden: “U hebt er immers geen enkel bezwaar tegen dat iemand u een andere Jezus verkondigt dan wij hebben gedaan” (2 Korintiërs 11:4)? Een andere Jezus! Het is dus mogelijk een ‘andere’ Jezus te verkondigen, en Paulus bedoelt dit niet in positieve zin! Zie onze uitgave Een andere Christus.
Ook kan ik mij indenken dat er gezegd wordt: je moet wel van heel goede huize komen om het degelijke theologische bouwwerk der ‘Drie-eenheid’ of ‘Drievuldigheid’ omver te werpen. Of de gemeenschap waartoe ik behoor van deze goede afkomst is of niet, u mag het zelf beoordelen. Veel theologen, en in hun kielzog gewone christenen, menen dat de concilievaders in de vierde eeuw een rijper inzicht hadden dan de apostelen in hun brieven hadden verwoord. Sommige theologen hebben gesuggereerd dat het nieuwe testament getuigt van een ‘primitief evangelie’ terwijl de Drie-eenheid de ‘rijpere theologie’ inhoudt. Als ik de voorkeur geef aan de Bijbelse ‘primitieve Jezus’ boven hun buiten-Bijbelse ‘rijpere Jezus’, wie is dan de mens die mij mag veroordelen?
Veel is waar wat Rossé schrijft. Maar de hierna volgende zinnen vind ik aanmatigend:
“De paaservaring van de eerste leerlingen is het vertrekpunt van het christelijk geloof en van de bezinning op Jezus. Men mag niet verwachten dat dit geloof, met name in de Godheid van Christus, - begrippelijk- van het begin af aan duidelijk geformuleerd werd en vooral niet dat het volgens onze mentale categorieën werd geformuleerd. De geloofsverdieping, het komen tot een steeds adequater kennis van de verrezen Jezus, vraagt tijd, tijdens welke het denken verdergaat, gezuiverd wordt, rijpt.” (Rossé, op.cit., pag. 45).
Wat hij beweert is dat het geloof in de Godheid van Christus, hoewel ‘begrippelijk’ (waarmee ‘als begrip’ wordt bedoeld) niet van het begin af duidelijk geformuleerd, in de paaservaring het vertrekpunt heeft gehad. De latere geloofsreflectie van de oerkerk kwam geleidelijk tot de mentale categorie, het denkbeeld van het zogenaamde ware wezen van Christus, uiteindelijk resulterend in het dogma van de Drie-eenheid. Zijn betoog komt er op neer dat de in latere eeuwen ontstane zienswijze van de tweede persoon binnen de ene Godheid een zuiverder, rijper inzicht aangaande Christus te zien geeft dan de apostelen zelf hadden uiteengezet! Op de keper beschouwd is deze bewering verbijsterend. Want dan zou het zogenoemde inzicht van de apologeten van de tweede en derde eeuw en het nog verdergaande op schrift geformuleerde inzicht van kerkvader Athanasius nota bene een grotere rijkdom inhouden dan de apostelen van Christus zelf ooit onder woorden hebben gebracht!! Dit staat in sterk contrast met wat de apostel Paulus aan de gemeente in Korinte heeft geschreven: “Dit, broeders, heb ik op mijzelf en Apóllos overgebracht om uwentwil, opdat u uit ons voorbeeld zou leren niet te gaan boven hetgeen geschreven staat, opdat niet iemand van u zich vóór de een en tegen de ander opblaze (cursivering van mij)” (1 Korintiërs 4:6). En met ‘geschreven staat’ bedoelde Paulus niet de schrijfsels van Athanasius!
Wat Rossé “een steeds adequater kennis van de verrezen Jezus” noemt, is in feite een steeds verder afdwalen van de oorspronkelijke prediking. In hoofdstuk 12 ‘Rampzalige invloeden’ heb ik gepoogd dit duidelijk te maken. In de evangeliën vinden wij geen enkele reële basis op grond waarvan een gelovig nadenken zou kunnen leiden tot bovengenoemd dogma. In de brieven van de apostelen evenmin.
Natuurlijk gaat het om méér dan een verwekking. Het gaat om de heel bijzondere relatie tussen God de Vader en diens zoon Jezus. Maar die bijzondere relatie is alleen mogelijk dankzij die bijzondere ontstaanswijze. Die verwekking in een joodse maagd uit de lijn van David is de basis! De evangeliën Matteüs, Lucas, Johannes, het boek Handelingen, de brieven van Paulus en de eerste brief van Petrus laten daar geen twijfel aan bestaan.
Deze waarheid is de basis van het Evangelie. Joden in de eerste eeuw, die Jezus als de Messias afwezen, deden dat niet omdat zij moeite hadden met de leer der Drie-eenheid, want die bestond eenvoudig niet! Tegenwoordig is die leerstelling een extra belemmering om tot geloof te komen. Moslims hebben de grootste moeite met het dogma van de triniteit. Menige Moslim meent dat alle christenen dit geloven. Ik sprak eens in alle openheid hierover met een Moslim en het was voor hem (aangenaam) onthullend te horen dat ik een ander geloof had. Natuurlijk blijft waar dat zij niet geloven dat God een eigen zoon heeft verwekt in een joodse vrouw. Zelfs voor christenen is de zaak problematisch. Naast de zienswijze van ‘drie in één’ bestaat de zienswijze ‘twee in één’ en zelfs ‘één’ met de kanttekening dat de zoon het eerste schepsel van God is. Er zijn vele visies. De zienswijze die ik in dit boek naar voren breng, wordt maar door weinigen gedeeld. Dit is zeer, zeer opvallend, want de Bijbel spreekt heldere taal!
In mijn boek heb ik een serieuze poging gedaan om de Bijbelteksten over Jezus Christus op een objectieve en faire manier uit te leggen. Ik kom tot een heel andere conclusie. Niet omdat ik graag dwarslig, maar omdat een onderzoek mij daartoe simpelweg dwingt. Omdat vasthouden aan wat de Bijbel openbaart mijns inziens de juiste weg is. En dan ben ik als gewone christen in hetzelfde goede gezelschap van Petrus en de andere apostelen. Deze conclusie sluit aan op het geloof van de zevenduizend trouwe Israëlieten, die in de dagen van de profeet Elia weigerden hun knieën te buigen voor de Baäl (1 Koningen 19:18; Romeinen 11:4).
De echte Jezus
Jezus was een mens. Geen gewoon mens, absoluut niet. Ook geen Godmens, absoluut niet. Hij was Gods zoon. Het feit dat hij Gods zoon was is een bevestiging dat God zijn Vader was. Hij was een mens van vlees en bloed, net als wij: “Daar nu de kinderen aan bloed en vlees deel hebben, heeft ook hij op gelijke wijze daaraan deel gekregen …” (Hebreeën 2:14). Hoe kon hij op het slagveld van het vlees de strijd winnen waar ieder ander mens faalt? Als Jezus God was, dan was zijn worsteling niet echt. Maar zijn worsteling wás echt, want hij was een échte mens van vlees en bloed. God kan door het kwade niet verzocht worden (Jacobus 1:13). Jezus wel. Jezus was evenwel zo sterk afgestemd op de wil van zijn Vader, dat hij die wil het sterkst hoorde. Andere zenders hoorde hij ook wel, maar deze hadden geen invloed op hem. Hij hoorde weliswaar allerlei ‘ruis’ die van mensen met hun gedachten op hem afkwam, maar die filterde hij direct. Hij bleef te allen tijde scherp gefocust op die ene ware en mooie Stem. We moeten niet denken dat hij daardoor minder mens was dan wij; het tegendeel is waar: hij was juist meer mens!
Jezus kon verdrietig zijn omdat zijn toehoorders zich soms meer afstemden op hun eigen wensen en verlangens. Hij kon teleurgesteld zijn vanwege zijn besef dat de mensen die hem aanvankelijk wilden volgen in feite de projectie van hun eigen egocentrische verlangens volgden. Hij wist ook heel goed dat de goedwillende discipelen onder hen, door onwetendheid cruciaal inzicht misten en hulp nodig hadden. Die kregen zij uiteindelijk. Gods wonderbaarlijke timing zorgde ervoor dat de integere waarheidzoeker achter de waarheid kwam. De in schijn religieuze mens viel tenslotte door de mand, omdat hij in wezen gericht was op zichzelf, en niet op de God van wie Jezus getuigde.
Alle mensen falen, maar Jezus faalde niet. Jezus kon natuurlijk ook falen, anders was zijn geestelijke strijd tegen de zonde een ongeloofwaardig gevecht geweest. Jezus kon, evenals wij dat kunnen, kiezen om zijn eigen wensen te bevredigen, om zichzelf te handhaven. Alle mensen falen, hoe goed zij in de ogen van de maatschappij ook zijn. Dat noemt de Bijbel ‘zonde’. Allerlei vreemde associaties kunnen worden opgewekt wanneer wij aan dit woord ‘zonde’ denken. Omdat daar zoveel psychologische en historische smetten aankleven. Zondigen is het doel missen de plank misslaan, geestelijk gesproken dan. Zonde is luisteren naar jezelf en niet naar God! Denk aan het oerverhaal van Adam en Eva. Zonde is een gevolg van ongeloof en toegeven aan je eigen begeerten. Jezus koos voor zelfverloochening, omdat dit was wat de Vader wilde. Jezus onderwierp, met moeite en onder zeer bezwarende omstandigheden, zijn eigen wil aan die van de Vader. Jezus’ geestelijk gevecht was echt en dáárom was zijn overwinning des te indrukwekkender!
Het geheim van Jezus’ overwinning
De profeten van het oude testament voorzegden zijn overwinning op de vleselijke begeerte. Zij spraken hiervan in hun profetische boeken. Alsof het al gebeurd was! Ideële pre-existente. Hoe was het mogelijk dat Jezus slaagde waar wij het doel missen? Om antwoord te krijgen op deze vraag moeten we teruggaan naar hoofdstuk 9 waarin ik heb uitgelegd dat Jezus in feite een dubbele erfenis had: God was zijn Vader en Maria zijn moeder. Hij had de genen van zijn moeder, maar miste de genen van een aardse vader. Daarvoor in de plaats had hij iets veel beters: hij had de natuur die afkomstig was van zijn hemelse Vader! Daar kunnen wij met ons verstand niet bij. Het feit dat hij zulk een natuur had wil niet zeggen dat hij het wezen van God deelde. Maar dankzij de affiniteit met zijn hemelse Vader was het voor hem mogelijk de immens zware strijd tot een goed einde te brengen. Niettemin was zijn strijd echt. Jezus wandelde dagelijks met God. Hij kende zijn Vader en had een levende relatie met Hem. Jezus kende de Vader uit de heilige schriften én door zijn intieme persoonlijke relatie met Hem. Vergelijk een zoon van een vader die hem in alles navolgt om te zijn als hij. Vanwege zijn affiniteit met de Vader was Jezus’ psychische structuur niet ongeordend en geneigd tot zonde zoals dat bij ons het geval is. Wij dragen altijd een soort gespletenheid in ons, hoe evenwichtig sommigen van ons ook zijn. Jezus had de sterke neiging en het grote verlangen om de Vader te dienen, meer dan wie ook. Hij diende zijn God en Vader van harte en metterdaad. Zijn toewijding was onverdeeld. Híj kende geen gespleten-heid. Hij werd niet gedreven door begeerlijkheid om voor zichzelf te bezitten. Daardoor werd Jezus’ leven nooit gekenmerkt door zelfzucht. Hij híeld gewoon van zijn Vader en het was zijn leven om Diens wil te doen. Als al het andere wegviel, hoe begerenswaardig ook, bleef het belangrijkste altijd over: de relatie met God! Jezus zei eens: “Mijn voedsel is: de wil doen van hem die mij gezonden heeft en zijn werk voltooien” (Johannes 4:34).
Jezus had geduld
Jezus kreeg heel wat te verwerken. Van mensen die hem helemaal niet begrepen. Jezus was niet van steen. Hij vond het beslist niet leuk wat hij allemaal over zich heen kreeg. Van kwaadwillende mensen, maar ook van goedbedoelende discipelen. Discipelen die hem volgden, en hem soms uit onbegrip tegenwerkten. Nadat Jezus Petrus gelukkig had geprezen vanwege diens goede belijdenis (“U bent de Messias, de Zoon van de levende God”), probeerde diezelfde Petrus hem van gedachten te doen veranderen toen Jezus sprak over zijn komende lijden en dood. “Maar Jezus keerde hem de rug toe met de woorden: ‘Ga terug, achter mij, satan (tegenstander)! Je zou me nog van de goede weg afbrengen. Je denkt niet aan wat God wil, maar alleen aan wat de mensen willen.’ (Matteüs 16:23).
Jezus verdroeg onbegrip, tegenwerking en vijandschap, in het vertrouwen dat de Vader met hem was! Hij was geduldig. Hij wist dat de apostelen, op één na, tot het juiste inzicht zouden komen en hem zouden navolgen. Zijn grootste vreugde was het behagen van zijn Vader. Hij had een volkomen vertrouwen in zijn Vader. Uit ervaring wist hij dat de Vader hem nooit in de steek liet. Zelfs in de donkerste ogenblikken en pijnlijkste uren van Golgotha kreeg hij de kracht om de wil van God te volbrengen. In Getsemane verscheen een engel op het meest cruciale moment van zijn leven om hem kracht te geven: “Vader, indien U wilt, neem deze beker van mij weg; doch niet mijn wil, maar de uwe geschiede! En hem verscheen een engel uit de hemel om hem kracht te geven. En hij werd dodelijk beangst en bad des te vuriger.” (Lucas 22:42-44). Jezus had een vastberaden wil om God te gehoorzamen. Daarom gaf de Vader hem kracht om zijn zendingsarbeid te voltooien. Jezus’ vastberaden wil om de Vader te dienen, en de kracht die hem werd gegeven, maakten het hem mogelijk zijn bijzondere levensloop te volbrengen: “Het is volbracht! En hij boog het hoofd en gaf de geest” (Johannes 19:30).
Een gefolterde Jezus
Het beeld dat de Bijbel van de vernederde Jezus schildert raakt mijn hart. De schrijvers van het nieuwe testament geven een, vanuit geseculariseerd standpunt gezien, oninteressante tekening van Jezus, die weigerde als politieke figuur op te treden. De wereld verlangt een charismatische en krachtige regent. Nou, charismatisch was hij, en krachtig ook, maar Jezus zette zichzelf in voor Góds dienst.
Ik moet denken aan wat ik in een boek over Plato las: “In de Meno vraagt Socrates aan een jongeman die typerend is voor die tijd, de begrippen ‘deugd’ en ‘voortreffelijkheid’ te definiëren. De jongeman antwoordt dat ‘deugd bij een man erin bestaat bekwaam te zijn de staatszaken te beheren en aldus goed te doen aan zijn vrienden, kwaad aan zijn vijanden, en er goed op te letten zelf geen enkele schade op te lopen.” (Plato, R.M. Hare, pag. 14, citaat overgenomen met toestemming van Lemniscaat bv te Rotterdam).
Hoe anders was de mentaliteit van Jezus. Oppervlakkig gezien leek Hij aanvankelijk aan het wereldse imago van krachtige leider te beantwoorden, maar bij nader inzien bleek hij niet in die denkcategorie te vallen. Toen dit eenmaal duidelijk werd, dachten vele Joden: wat hebben we nou aan hém? Zij hadden graag een nieuwe sterke man gezien, ja een messiaanse koning die de politieke leiders van hun tijd van het wereldtoneel zou wegvagen. En zij hadden de oudtestamentische profeten ook nog aan hun zijde, want die spraken daar nota bene over! Hun blindheid was dat zij de profeten selectief lazen. Want Gods profeten spraken óók over het lijden en sterven van Gods messiaanse knecht (Jesaja 53, Psalm 22). Jezus’ commentaar daarop: “Hebt u dan zo weinig verstand en bent u zo traag van begrip dat u niet gelooft in alles wat de profeten gezegd hebben? Moest de Messias al dat lijden niet ondergaan om zijn glorie binnen te gaan? Daarna verklaarde hij hun wat er in al de Schriften over hem geschreven stond, en hij begon bij Mozes en de Profeten” (Lucas 24:25-27).
Dat waren de Joden. En de heidenen, de niet-Joden, de goyiem? Menige wijze Griek lachte hardop of onderdrukt toen die ‘gekke’ ex-farizeeër Paulus een gekruisigde Jezus predikte in plaats van een wijsgeer te introduceren met de allernieuwste filosofische ideeën. En vele heidenen met hun ‘idolen’ (lees: verering van afgoden) konden het niet verdragen dat Jezus niet in te passen viel in hun eigen van God vervreemde pantheïstische religieuze cultus. Wat de wereld niet begreep, was dat “het zwakke van God is sterker dan de mensen” (1 Korintiërs 1:25). Die ‘dwaze’ Paulus schreef aan een gelovige minderheid, die zich in een heidense en filosofische omgeving moest zien staande te houden: “Waar is de wijze, waar de Schriftgeleerde, waar de redenaar van deze wereld? Heeft God de wijsheid van de wereld niet in dwaasheid veranderd? Want zoals God in zijn wijsheid bepaalde, heeft de wereld hem niet door haar wijsheid gekend, en hij heeft besloten hen die geloven te redden door de dwaasheid van onze verkondiging” (1 Korintiërs 1:20,21).
Christus’ ekklesia (gemeente) is uit Israël voortgekomen. Haar geloof is hetzelfde geloof dat Israël had: geloof in Adonai JHWH. Daar kwam nog een waarheid bij: geloof in zijn zoon Jezus. Jezus was niet Adonai JHWH. Hij was geen concurrent. Hij was Gods dienaar, zijn eniggeboren zoon. “Zie het toch in: ik ben de enige. Naast mij is er geen andere God. Ik laat sterven, ik geef leven, ik sla wonden en ik genees” (Deuteronomium 32:39). God zorgde ervoor dat zijn zoon op de derde dag levend uit het graf te voorschijn kwam. En dat niet alleen, Hij maakte hem onsterfelijk! Het getuigenis is indrukwekkender dan het op het eerste gezicht lijkt, als we letten op de gebeurtenissen die daaraan vooraf gingen. Want niemand had dit verwacht, de discipelen niet, de apostelen niet, zelfs niet de intimi van Jezus’ apostelenkring. Hun ogen bleven gesloten voor deze waarheid. Na zijn opstanding zei Jezus: “Dit zijn mijn woorden, die ik tot u sprak, toen ik nog bij u was, dat alles wat over mij geschreven staat in de wet van Mozes en de profeten en de psalmen moet vervuld worden. Toen opende hij hun verstand, zodat zij de Schriften begrepen.” (Lucas 24:44,45).
De diepgang van het evangelie
Het evangelie is niet slechts een boodschap van doodgaan en levend worden. Er ligt veel meer betekenis in. Dat ‘veel meer’ is het antwoord op de vraag: waarom moest hij sterven, en wel op zo’n afschuwelijke wijze? Jezus heeft onnoemelijk veel leed geleden. Op afbeeldingen in musea zien we het niet, maar hij hing letterlijk uitgekleed, naakt, aan een paal tot leedvermaak van velen. God moet een diepe motivatie hebben gehad om dat zijn geliefde zoon aan te laten doen. Naakt hangen aan een paal. Het is een verwijzing naar Genesis! Naar Adam en Eva die bemerkten dat zij naakt waren (Genesis 3:7). Jezus is voor ons tot naaktheid gemaakt, hij is voor ons tot zonde gemaakt (2 Korintiërs 5:21).
Hij kon niets doen, wordt soms gedacht. Dat is niet waar. Jezus had de macht gekregen om zichzelf van het kruis te bevrijden. Maar dat deed hij niet, want hij had in de hof van Getsemane al het besluit genomen de wil van de Vader te doen. Jezus moest sterven voor de zonden van de wereld. Dat deze vastberadenheid niet zonder intense strijd bestond, moet ons motiveren om het doel van Gods plan te ontdekken. Jezus heeft een dubbele krachtsinspanning moeten leveren. In de hof heeft hij ervan afgezien om gebruik te maken van zijn enorme potentieel aan macht. Nu, macht hád hij! Toen Petrus, die een zwaard had, het rechteroor van de slaaf van de hogepriester, Malchus, afsloeg, raakte Jezus het oor aan en genas hem (Lucas 22:50,51; Johannes 18:10). Daarmee wiste Jezus het bewijs uit dat tegen hem kon worden gebruikt tijdens het verhoor!
Jezus onderscheidde zich gunstig van de eerste Adam, die tegen Gods nadrukkelijke verbod in handelde. Jezus gehoorzaamde God en maakte geen gebruik van de macht om zichzelf te bevrijden. Zoveel macht hebben en deze niet gebruiken. Dat is pas sterk! Jezus, de tweede Adam, heeft volgehouden in zijn beproeving en doorstond zijn onbeschrijflijk lichamelijk en geestelijk lijden. Ook op Golgotha kon hij nog van het kruishout afkomen, had hij dat gewild. Maar het principiële besluit, om de wil van de Vader te doen, had hij al eerder genomen, en na zijn geestelijke overwinning op het vlees in Getsemane was hij in staat de kroon op zijn overwinning te zetten! Zo gezien komt Jezus’ kwetsbaarheid wel in een heel bijzonder licht te staan. Hij was helemáál niet zwak! In deze Jezus geloof ik!
In het graf kon Jezus echt helemaal niets meer doen. Hij kon niet meer worden verzocht. Hij kon ook niet meer ademen, want hij was dood. Toen hij de laatste adem uitblies en zei “Het is volbracht”, stierf hij in het volste vertrouwen dat zijn Vader hem niet dood zou laten liggen in die stenen graftombe, die in een rots was uitgehouwen. Hij blies zijn laatste adem uit en wist dat zijn Vader hem die adem zou teruggeven (Hebreeën 12:2). In deze Jezus geloof ik!
Tenslotte nog iets
Jezus’ leven vertoonde geen breuk zoals bij andere grote verlichte wereldleraren. Jezus kwam op een zeker moment niet tot de ontdekking dat de koers van zijn leven óm moest. Van begin tot het eind was er consistentie in zijn leven. We zien dezelfde gerichtheid op het doen van de wil van de Vader tijdens zijn jeugdjaren, als gedurende zijn publieke optreden in Israël. Hij kwam nooit tot een wezenlijk nieuw inzicht, hoefde zich nooit te bekeren, en stond nooit voor de keuze zijn koers radicaal te veranderen. De groei en ontwikkeling die hij doormaakte, vertoonde een opvallende consistentie. Ook daarmee onderscheidt Jezus zich van alle andere mensen.
Jezus is nu zeer verheven. Hij zit aan de rechterhand van God in de hemel. Maar hij is niet vergeten dat hij zelf in een vroegere aardse bestaanswijze onderhevig was aan verzoekingen en dat zijn strijd zwaar was. Lichamelijk én emotioneel. Jezus is niet begaan met het lot van engelen, want dezen kennen geen lichamelijke beproeving. Jezus is begaan met het lot van mensen, in eerste instantie de nakomelingen van Abraham (Hebreeën 2:16). “Juist omdat hij zelf op de proef werd gesteld en het lijden volbracht heeft, kan hij ieder die beproefd wordt bijstaan” (vers 18).
De Vader en zijn verhoogde zoon Jezus Christus weten dat wij zwakke mensen zijn. Onze koers moet om. Ons denken moet vernieuwd worden. Onze aandacht moet gericht worden op wat God door zijn geliefde zoon voor ons heeft gedaan. Wat wij nodig hebben is: afwenden van een heilloze levensweg, al lijkt deze nog zo goed en aantrekkelijk. Wat wij nodig hebben is: toewenden naar het licht, naar Jezus de schittering van Gods luister. Sterk zijn in hem door ons lot in zijn handen te leggen.
In verbondenheid leven met Jezus Christus is een triomfantelijke weg in het licht: “Maar gaan we onze weg in het licht, zoals hijzelf in het licht is, dan zijn we met elkaar verbonden en reinigt het bloed van Jezus, zijn Zoon, ons van alle zonde. Als we zeggen dat we de zonde niet kennen, misleiden we onszelf en is de waarheid niet in ons. Belijden we onze zonden, dan zal hij, die trouw en rechtvaardig is, ons onze zonden vergeven en ons reinigen van alle kwaad” (1 Johannes 1:7-9).
Deze weg leidt naar een doel dat vast ligt, ook al moet dit doel nog worden verwezenlijkt: “Geliefde broeders en zusters, wij zijn nu al kinderen van God. Wat we zullen zijn is nog niet geopenbaard, maar we weten dat we aan hem gelijk zullen zijn wanneer hij zal verschijnen, want dan zien we hem zoals hij is” (1 Johannes 3:2).