Hoofdstuk 8 - Jezus: een teken dat betwist wordt
“Dankzij de liefdevolle barmhartigheid van onze God zal het stralende licht uit de hemel over ons opgaan en verschijnen aan allen die leven in duisternis en verkeren in de schaduw van de dood, zodat we onze voeten kunnen zetten op de weg van de vrede.” (Lucas 1:78,79)
“Simeon zegende hen en zei tegen Maria, zijn moeder: ‘Weet wel dat velen in Israël door hem ten val zullen komen of juist zullen opstaan. Hij zal een teken zijn dat betwist wordt, en zelf zult u als door een zwaard doorstoken worden. Zo zal de gezindheid van velen aan het licht komen.” (Lucas 2:34,35)
De leer van Jezus
Jezus was populair. Niet zozeer bij de farizeeën en schriftgeleerden, maar wel bij het gewone volk. Hij moest oppassen geen volksheld te worden. Hij praatte met gezag. In onze tijd zouden wij zeggen: hij had charisma. De Godsdienstige leiders hadden natuurlijk ook gezag, groot gezag zelfs, maar zij bouwden toch vooral op de tradities van hun grote voorbeelden, de leraars of rabbijnen die belangrijke uitspraken hadden gedaan. Uitspraken waarvan aangenomen werd dat zij overeenkwamen met de Thora (= de wet of onderwijzing van Mozes). Een Jood die niet was opgeleid in deze tradities, en niet in de geest van deze overleveringen sprak, had geen gezag.
Toen kwam Jezus. Hij respecteerde de Thora, maar volgde vaak niet de lijn van de geleerde rabbijnen. Jezus zei: “Jullie hebben gehoord dat destijds tegen het volk is gezegd: “Pleeg geen moord. Wie moordt, zal zich moeten verantwoorden voor het gerecht”. En ik zeg zelfs: ieder die in woede tegen zijn broeder of zuster tekeergaat, zal zich moeten verantwoorden voor het gerecht” (Matteüs 5:21,22). Jezus verdiepte de wet en leerde een dimensie die de wet veel meer inhoud en betekenis gaf. Jezus keerde terug naar de originele bedoeling van de wet. De bedoeling van de wet was ondergesneeuwd door de tradities van mensen.
De manier waarop Jezus in zijn eigen leven invulling gaf aan wat de Thora bedoelt, doet de betekenis van de wet duidelijk uitkomen. Jezus is de belichaming van Gods wijsheid, dat wil zeggen in hem zien wij de bedoeling van Gods woord (in de zin van geopenbaarde wil en voornemen) op concrete en zichtbare wijze tot uitdrukking gebracht. Jezus sprak niet op gezag van gerenommeerde rabbijnen, maar op eigen gezag: ik zeg. Dit gezag werd hem gegeven door God zijn Vader.
Jezus onderwees niet als de rabbi’s. Jezus leerde: denk niet dat je voldoet aan Gods wet door je te onthouden van doodslag of moord. Nee, het gaat niet alleen om het formeel zich houden aan de eis der wet, je moet óók oog hebben voor de geestelijke betekenis ervan. Met andere woorden je moet leren over je eigen gedrag na te denken, hoe het komt dat je kwaad wordt en waar dat toe kan leiden. Kaïn is een voorbeeld hiervan. God had geen oog voor Kaïn en zijn offer. Kaïn werd woedend toen hij zag dat God zijn broer Abel en zijn offer wel opmerkte. In plaats van zich af te vragen hoe dat kwam, voedde hij zijn kwaadheid. Die kwaadheid kwam tot een kookpunt toen hij zijn broer van het leven beroofde (Genesis 4:1-16).
Dat intrapsychische proces, dus wat er binnenin jezelf gebeurt, is belangrijk. In de gedachte van een mens, in het hart, begint het mooie of de ellende. Al heb je nooit iemand geslagen, je bent verkeerd bezig wanneer je je hart laat vollopen met negatieve gedachten over een ander, een groep of zelfs je eigen broeder die een volksgenoot van je is. Volksgenoot betekende meer dan Nederlander zijn van het Koninkrijk der Nederlanden. Het betekende opgenomen zijn in Gods verbond, burger zijn van een bijzondere natie die door God zelf in het leven was geroepen, met al de zegeningen die daarmee verbonden waren. Volksgenoot betekende dat je je verbonden moest voelen met je medeburgers die je eigen geestelijke verwanten waren.
In de ogen van de leiders van het Joodse volk had Jezus geen gezag. Jezus had zich buiten hun tradities gesteld en kon dus niet goed zijn. Voor hen betekende de voorvaderlijke overleveringen: orthodoxie, loyaliteit aan de rechte leer. Jezus was in die zin niet ‘orthodox’, hij hield zich niet aan de ‘juiste’ leer. Om geen misverstanden te krijgen: hij deed dat wél, maar niet volgens de toenmalige leiders van het volk.
Wat de farizeeën en schriftgeleerden krenkte, was dat een man, die niet afkomstig was uit Jeruzalem maar uit het onbeduidende noorden van Israël, niet vasthield aan de tradities van hun voorouders. Dat was erg. Het zou minder erg voor hen zijn geweest als zij zich nederig hadden opgesteld en, ziende door de bril van nederigheid, begrepen hadden dat Jezus die tradities alleen afwees voor zover deze afbreuk deden aan het liefhebben van God en de medemens. Jezus voerde hen terug naar Gods Woord, en had daarvoor de uitleg en traditie niet nodig. Sommige rabbijnen uit de tijd van Jezus konden een leer voorhouden die op enkele punten gelijk was aan die van Jezus. Ik geef een citaat uit een boek:
“Zo zegt een rabbijn (Baba Mezio, in de Babylonische Talmoed) dat zijn naaste uitschelden is alsof men hem doodt (vgl. Matteüs 5:22). Het blijven echter losse stemmen over sporadisch voorkomende punten. Wat de sabbat betreft, stonden de farizeeën in sommige gevallen overtreding van de wet toe:
men moest zich met alle mogelijke middelen verzetten tegen afgoderij;
in het huis waarin men ziet dat iemand een ander doodt, moet men al het nodige doen om hem dit te beletten;
als een vrouw wordt aangevallen, moet men alles doen om haar te verdedigen.”
Even later lees ik in hetzelfde boek:
“Tegenover een dergelijke gedragswijze vragen de toehoorders zich niet alleen meer af wat Jezus leert, maar wie dat is die zo spreekt (Marcus 1:22).” (Jezus Christus zoals de eerste christengemeenschappen over hem dachten, Gerard Rossé, pag. 29,30).
De vet gedrukte woorden “wie dat is die zo spreekt” interesseren mij in hoge mate, en ik hoop dat dit bij u eveneens het geval is. Want daar gaat mijn boek over!
Er was dus iets dat de joodse geestelijkheid nóg veel erger vond: Jezus beriep zich niet op beroemde theologen, hij beriep zich op niemand, hij sprak op eigen gezag: ik zeg. Dus niet: rabbi zus of zo heeft gezegd, maar: ik zeg. Terwijl zelfs de grootste profeten, als zij in naam van Jahweh spreken, uitdrukkelijk zeggen: ‘Godsspraak van de Heer’ of ‘Zo spreekt Jahweh’ om hun uitspraken gezag te geven, spreekt Jezus in zijn eigen naam, maakt hij geen onderscheid tussen zijn woord en dat van God. Maar let op, het is niet zoals sommigen menen dat Jezus zichzelf God maakt. Jezus bedoelt dat hij spreekt zoals God zijn Vader wil dat hij spreekt. En hij doet dat op volmaakte wijze: in zijn onderricht, in zijn gedrag, in zijn evangelieprediking, in zijn medelijden met armen en verdrukten, kortom in zijn hele levenswijze.
Wat een ‘eigenzinnigheid’. Wat een ‘vrijzinnigheid’. Een doorn in hun oog. Deze Jezus van Nazaret, wie denkt hij wel dat hij is. Hij heeft geen officiële opleiding genoten, nooit een erkende rabbijnse hogeschool bezocht, geen Jeruzalemse school doorlopen waar de ware orthodoxie wordt onderwezen, en dan deze opruiende taal! Schande. Iedereen kan toch weten dat Jezus een valse profeet is, want de ware profeet en Messias komt uit Bethlehem en niet uit Nazaret. “Kan uit Nazaret iets goeds komen?” (Johannes 1:47). Wat zij hadden kunnen weten, was dat Jezus wel degelijk uit Bethlehem kwam: hij was daar nota bene geboren! Maar opgegroeid in een klein schijnbaar onbetekenend dorp, liggend in een inzinking van een heuvel op 350 meter boven de zeespiegel, een dorpje waarop de farizeeën en schriftgeleerden minachtend neerkeken. En wat zij niet begrepen en niet wilden zien, was dat Jezus de beste leerschool had van allen: onderwijs van zijn hemelse Vader! Dat is de echte leer- en levensschool. Discipelen van alle generaties die volgens déze overgeleverde traditie onderwezen willen worden, zijn in feite de echte leerlingen van de hemelse Vader.
De profeet Jesaja zegt van Christus zeven eeuwen vóór diens komst: “De Here HERE heeft mij als een leerling leren spreken om met het woord de moede te kunnen ondersteunen” (Jesaja 50:4). Of zoals de Nieuwe Bijbelvertaling iets vrijer weergeeft: “God, de HEER, gaf mij een vaardige tong, waarmee ik de moedeloze kan opbeuren”. Jezus heeft als bron de Here HERE.
In het Hebreeuws staat: Adonai Jahweh. Daarom kon hij zo met gezag spreken. Daarom maakte hij zoveel indruk. Daarom was hij in staat de moedeloze op te beuren. De leiders, die Jezus afwezen, hadden geen opbeuring nodig, want zij kenden geen moedeloosheid. Maar zij kenden evenmin zichzelf, hun blindheid, hun onwetendheid.
Eer uw vader en moeder
God had in de Thora gezegd: “Toon eerbied voor uw vader en moeder” (Matteüs 15:4). De gerespecteerde schrift-geleerden probeerden hier soms onderuit te komen door trucjes toe te passen. Een voorbeeld:
“Maar u leert: “ het is offergave alwat u van mij had kunnen trekken” (NBG, vers 5). ”Wie tegen zijn vader of moeder zegt: ‘Alles wat van mij is en voor u van nut had kunnen zijn, bestem ik tot offergave’, die hoeft zijn ouders geen eerbied te tonen” (NBV).
Er waren situaties dat de eigen ouders iets nodig hadden, iets waarin de schriftgeleerden of hun leerlingen konden voorzien uit eigen middelen, maar het niet deden. Zij beriepen zich op een door hen zelfbedachte uitzonderings-clausule die luidde: gebruik je geld of goederen voor het offeren aan God, dan hoef je je eigen vader en moeder niet te helpen. Want: God gaat boven je vader en moeder, en je kunt je geld maar één keer uitgeven. Wat een hypocrisie! Zij gingen volledig voorbij aan de behoeften van hun eigen ouders. Ouders die zelf goed voor hen hadden gezorgd toen zij nog klein waren. Want die leiders, die voorbeeld moesten zijn, waren helemaal niet verplicht om hun goederen of middelen te bestemmen tot offergave. “Alles wat van mij is en voor u van nut had kunnen zijn, bestem ik tot offergave”. Bestem ik? Je kunt je terecht afvragen of zij “alles wat van mij is” gewoon reserveerden voor een ander doel in plaats van in te zetten voor Gods dienst. Op een andere plaats lezen wij namelijk: “De Farizeeën, die geldzuchtig waren, hoorden dit alles aan en ze haalden honend hun neus voor hem op. Maar Jezus zei tegen hen: ‘U wilt bij de mensen altijd voor rechtvaardig doorgaan, maar God kent uw hart. Wat bij de mensen in hoog aanzien staat, is een gruwel in de ogen van God” (Lucas 16:14,15). Hun hart was verkeerd.
Jezus’ geboorte
Dit lijkt mij een mooi moment om alvast iets te vertellen over Jezus’ geboorte en gebeurtenissen die daarop volgden. Jezus groeide op in Nazaret, maar was wel degelijk in Bethlehem geboren. De leiders hadden het goed dat de Messias in Bethlehem geboren zou worden. “Uit jou, Bethlehem in Efrata, te klein om tot Juda’s geslachten te behoren, uit jou komt iemand voort die voor mij over Israël zal heersen” (Micha 5:1). In het boek Matteüs wordt deze profetie aangehaald: “En u, Bethlehem, land van Juda, bent geenszins de minste onder de leiders van Juda, want uit u zal een leidsman voortkomen, die mijn volk Israël weiden zal” (Matteüs 2:6). Wordt Bethlehem in Micha 5 “te klein” genoemd, in Matteüs 2 staat opvallend “geenszins de minste”. Er is een wereld van verschil tussen “te klein” en “geenszins de minste”. Het is geen verdraaiing van de tekst. Het feit dat de Christus uit het nageslacht van het koningshuis van David in deze kleine plaats is geboren, maakt dat Bethlehem helemaal niet tot de minste van Israëls plaatsen moet worden gerekend.
“Jozef ging van de stad Nazaret in Galilea naar Judea, naar de stad van David die Bethlehem heet, aangezien hij van David afstamde, om zich te laten inschrijven samen met Maria, zijn aanstaande vrouw, die zwanger was.” (Lucas 2:4,5). Een engel lichtte herders in deze omgeving in en zei: “Wees niet bang, want ik kom jullie goed nieuws brengen, dat het hele volk met grote vreugde zal vervullen: vandaag is in de stad van David voor jullie een redder geboren. Hij is Messias, de Heer.” (verzen 10 en 11). Op de geboorte van Jezus kom ik later in het boek veel uitgebreider terug.
En plotseling voegde zich bij de engel een groot hemels leger dat God prees met de woorden:
‘Eer aan God in de hoogste hemel
en vrede op aarde voor alle mensen
die hij liefheeft.’
In het parallelle verhaal in Matteüs komen we wijzen uit het Oosten tegen. Waarschijnlijk waren zij afstammelingen van Nebukadnezars wijzen. Zij hadden zijn ster zien opgaan en waren gekomen om hem eer te bewijzen (Matteüs 2:2).
Koning Herodes schrok hevig toen hij dit hoorde, en heel Jeruzalem met hem. Hij riep alle hogepriesters en schriftgeleerden van het volk samen om aan hen te vragen waar de Messias geboren zou worden. Die schriftgeleerden verwezen de koning naar wat in Micha 5 staat. Dat Herodes hevig schrok laat zich verklaren door de bewoording in de profetie dat het kind ‘heerser over Israël’ zou worden. Een ernstige concurrent dus! Concurrenten moesten uit de weg worden geruimd. Herodes stuurde de wijzen naar Bethlehem om een nauwkeurig onderzoek in te stellen naar het kind. Met zijn mond wilde hij het kind eer bewijzen, maar in werkelijkheid wilde hij hem doden. Ook een belangrijk leermoment voor ons: let niet alleen op wat iemand zegt, maar vooral op wat hij doet. Dat intrapsychische proces in het arglistige hart van Herodes werkte al op volle toeren. Hij was beducht en jaloers en moest koste wat het kost voorkomen dat het kind zou opgroeien. Herodes dacht echt volgens het wereldse, horizontale stramien. Want als de ene ware God van Israël er voor zorgt dat het kind geboren wordt, helpt geen mensenhand om dit te voorkomen. Maar het wereldse denken, op dat moment geconcentreerd in die ene persoon van de koning, kent ongeloof als uitgangspunt, en hield daardoor geen rekening met het Ultieme Gezag: Adonai JHWH.
De jeugd van Jezus
Er is vaak opgemerkt dat wij weinig weten over Jezus vóór zijn doop door Johannes de Doper. Maar uit de summiere gegevens die er wel zijn, en niet te vergeten uit het oude testament, kunnen wij tot de veilige conclusie komen dat God zijn leven in die tijd had gevormd met het oog op de zware taak die hem wachtte. We lezen in de Bijbel: “Het kind groeide op en werd krachtig, en het werd vervuld met wijsheid, en de genade Gods was op Hem” (Lucas 2:40). Jezus groeide, zoals ieder kind, op in een bepaald milieu en in een bepaalde tijd. Hij was niet meteen een volwassene, maar moest de groei naar volwassenheid doormaken. Ook hij kende een leer- en groeiproces. Het feit dat hij zich volledig richtte op Gods woord, en het feit dat hij een persoonlijke relatie had met zijn hemelse Vader, doet het feit van zijn opgroeien, zijn opvoeding en ontwikkeling niet teniet. Ook hij moest leren zindelijk te worden. Ook hij moest leren luisteren naar zijn aardse ouders. Ook hij moest een vak leren. Ook hij moest leren luisteren naar God zijn Vader. Hij was namelijk mens! Hij heeft de gehoorzaamheid moeten leren (Hebreeën 5:8). In Jesaja lezen wij:
“De Here HERE heeft mij als een leerling leren spreken om met het woord de moede te kunnen ondersteunen. Hij wekt elke morgen, Hij wekt mij het oor, opdat ik hore zoals leerlingen doen” (Jesaja 50:4).
“We mogen zeggen dat de evangeliën Jezus voorstellen als een mens die behoudens de zonde, volledig de menselijke situatie beleefd heeft met alle beperkingen, vreugden en pijn daarvan. Het ik van Jezus groeit onschuldig en zuiver op in een wereld die dat niet was. Hij filtert wat op hem afkomt en verwerpt ervan wat onzuiver is ... Hij oefent een verrassende invloed uit op hen die in zijn nabijheid kwamen.” (Jezus Christus, Gerard Rossé, pag. 12,13).
Ik citeer nu een ander mooi gedeelte uit het boek van Gérard Rossé. Hij heeft veel meer oog voor de men-selijkheid van Jezus dan eeuwenlang het geval is geweest binnen het rooms-katholicisme. Vandaar dat ik het de moeite waard vind dit gedeelte aan te halen:
“Keren wij terug naar de groei van Jezus. Als jongeman maakt hij de lichamelijke ontwikkeling door, de puberteit en de ontwikkeling van de seksualiteit; maar hij heeft beslist geen begeerlijkheid gekend [over begeerlijkheid zegt Rossé in een voetnoot: Onder begeerlijkheid wordt hier verstaan de ongeordende neiging om voor zichzelf te bezitten (niet alleen op seksueel gebied), een ongeordende neiging als gevolg van een onevenwichtigheid in de menselijke natuur, als gevolg van de zonde]. Er ontluiken ook nieuwe gevoelens: vriendschap, een openheid naar de wereld, een gaan beseffen van de schoonheid van de natuur, maar ook van het kwaad, van het onrecht, van het lijden dat mensen ondervinden. Jarenlang was hij timmerman (Marcus 6:3) in het onbekende dorpje van zijn jeugd, Nazaret, een gehucht dat nergens in het Oude Testament ooit genoemd werd. En dat vak heeft hij ongetwijfeld moeten leren.” (pag. 13).
Als twaalfjarige zat Jezus na het paasfeest te midden van de leraren, terwijl hij naar hen hoorde en hun vragen stelde. “Allen nu, die hem hoorden, waren verbaasd over zijn verstand en zijn antwoorden” (Lucas 2:46). Zijn ouders waren hem kwijtgeraakt: “Jezus bleef in Jeruzalem achter zonder dat zijn ouders het wisten” (Luc. 2:43). En toen zij hem in de tempel vonden, stonden zij versteld. Maria zei tegen hem: “Kind, wat heb je ons aangedaan? Je vader en ik hebben met angst in het hart naar je gezocht”. En let nu eens op het antwoord van Jezus: “Waarom hebt u naar me gezocht? Wist u niet dat ik in het huis van mijn Vader moest zijn? Maar zij begrepen niet wat hij tegen hen zei”. Dit was geen rechtvaardiging van een ongehoorzame daad. Maria en Jozef wisten wie hij was en dat God zijn Vader was. Hij werd opgevoed in het huis van Jozef, maar zijn eigenlijke huis was dat van God. Nu hij bar mitswa (zoon van de wet was geworden, moest hij in het huis van zijn Vader in de hemel zijn. Dat moesten zijn ouders begrijpen en daar sprak hij hen op aan. Ook Maria kende, gezien haar lofzang, heel goed de geschiedenis van Hanna; hoe zij haar enige zoon Samuël in het huis van God liet wonen. Maar Jezus toonde respect voor zijn ouders: “Hij reisde met hen terug naar Nazaret en was hun voortaan gehoorzaam” (vers 51).
Jezus steeg als volwassen man van rond de dertig torenhoog uit boven ieder ander mens. Hij was intelligent, maar veel belangrijker was zijn geestelijke rijpheid die hij kreeg door de ‘voortdurende opvoeding’ van zijn hemelse Vader (Jesaja 49:1,2; 50:4-9). Hij leerde zijn volgelingen zich aan hun woord te houden, niet grote woorden te gebruiken (ik zweer bij …), niet te begeren, geen kwaad te spreken van hun naaste (mijns inziens houdt dat ook in: niet pesten), hun ouders lief te hebben, zelfs vijanden goed te bejegenen etc. etc. Met dit laatste bedoelde hij niet dat wij onze vijanden even sympathiek moeten vinden als onze dierbaren. Omgaan met mensen werd allereerst bepaald door de wijze waarop God met mensen omgaat. God laat het regenen over goede en slechte mensen. Hij liet zijn gedachten bovenal regeren door het verlangen anderen, ook zijn tegenstanders, tot inzicht te brengen wie God is. Jezus’ onderwijs was volkomen in lijn met de Thora! In alle lengte, breedte, hoogte en diepte. Hij sprak met gezag, hem verleend door God. Maar bij de schriftgeleerden en Farizeeën genoot hij geen aanzien. Jezus was zeer liefdevol, maar af en toe kon hij uithalen naar huichelaars:
“Huichelaars, wat is Jesaja’s profetie toch toepasselijk op u: Dit volk eert mij met de lippen,
maar hun hart is ver van mij;
tevergeefs vereren ze mij,
want ze onderwijzen hun eigen leer,
voorschriften van mensen.”(Matteüs 15:8,9)
Jezus was geen populist
In het begin was Jezus erg populair. De roep over hem ging uit door de gehele streek. Hij leerde in hun synagogen en werd door allen geprezen. Maar Jezus was niet populistisch. Want hij ging naar de synagoge om te spreken wat zijn God en Vader wilde dat hij zou spreken. In Nazaret keerde het tij. Nadat hij voorgelezen had uit het boek Jesaja (hoofdstuk 61) en zei: “Heden is dit Schriftwoord voor uw oren vervuld”, verwonderden zijn toehoorders zich over zijn woorden en zeiden: “Is dit niet de zoon van Jozef?”. Jezus leek qua afkomst maar een gewoon persoon. Het enige wat nu opviel was dat hij hele bijzondere woorden sprak, en ook nog eens op een gezaghebbende wijze. Maar waarom weigerde hij in zijn eigen vaderstad Nazaret mensen te genezen? Waarom deed hij dat wel in Kapérnaüm en niet bij ons? Jezus kende de gedachten van zijn dorpsgenoten en zei:
“U zult ongetwijfeld deze spreuk tot mij zeggen: Geneesheer, genees uzelf! Doe alle dingen, waarvan wij gehoord hebben, dat zij te Kapérnaüm geschied zijn, ook hier, in uw vaderstad” (Lucas 4:23).
Nadat Jezus hen erop had gewezen dat God eerder in de geschiedenis van Israël gedurende een periode geen wonderen deed, behalve dan ten behoeve van een weduwe uit de omgeving van Sidon en een legeroverste uit Syrië, dus mensen buiten Israël, eindigde zijn bezoek aan de synagoge dramatisch. Zij konden deze woorden niet langer aanhoren. “Zij stonden op en wierpen hem de stad uit en voerden hem tot aan de rand van de berg, waarop hun stad gebouwd was, om hem van de steilte te storten. Maar hij ging midden tussen hen door en vertrok” (verzen 29-30).
Een mislukte ‘democratische’ machtsovername
We blikken even terug in de tijd vóór Jezus’ gevangenneming. Toen Jezus genezingen had verricht en duizenden mensen, die lang naar hem hadden geluisterd en hongerig waren geworden, op wonderbaarlijke wijze van brood en vis had voorzien, kon het niet uitblijven dat zij Jezus tot hun koning wilden uitroepen. Jezus werd steeds populairder. Hij was als het ware hun lijstaanvoerder. Het volk wilde alles voor hem doen zolang hij alles voor hen deed! Maar Jezus was geen populist. Zijn hemelse Vader heeft hem geboren doen worden om de belangrijkste missie uit te voeren die God in gedachten had. En Jezus wist dat als geen ander! Hij leerde: “Niet alleen van brood zal de mens leven” (Matteüs 4:4). Een mens dient in de eerste plaats naar God te luisteren! Jezus was de mens bij uitnemendheid. Hij heeft het goede voorbeeld gegeven. Niet alleen door woorden, maar vooral door daden.
“Toen de mensen het wonderteken dat hij gedaan had zagen, zeiden ze: ‘Hij moet wel de profeet zijn die in de wereld zou komen. Jezus begreep dat ze hem wilden dwingen om mee te gaan en hem dan tot koning zouden uitroepen. Daarom trok hij zich terug op de berg, alleen.” (Johannes 6:14,15).
Jezus leerde dat hij niet op eigen gezag sprak. Hij was gestuurd. Door de Allerhoogste. Hij maakte zijn missie, voortvloeiend uit zijn bijzondere relatie met God, duidelijk door gebruik van metaforen. Hij sprak beeldend. Jezus ging ‘vreemde’ dingen zeggen. Hij noemde zich het brood des levens: “Ik ben het brood dat leven geeft” (Johannes 6:35). Hij maakte het zelfs nog ‘bonter’: “Mijn lichaam is het ware voedsel en mijn bloed is de ware drank. Wie mijn lichaam eet en mijn bloed drinkt, blijft in mij en ik blijf in hem” (vers 55,56).
De woorden van Jezus waren niet bedoeld als basis voor het eeuwen later geïntroduceerde sacrament met de leer der transsubstantiatie, waarbij de hostie letterlijk in het lichaam van Christus verandert en de wijn in het bloed van Christus. Binnen de denk- en leefwereld van de Heer Jezus bevinden we ons niet op het domein van het transsubstantiële denken. Jezus bedoelde eenvoudig dat het ware leven met hemzelf verbonden is. We mogen het beeld niet verwarren met wat Jezus daarmee werkelijk wil zeggen. Jezus heeft zijn leven prijsgegeven ten behoeve van de mensen. Geloven in hem en doen wat hij leert, daar gaat het om. Alleen op die manier kunnen wij aan hem deel hebben. Later zei hij: “Ik ben de weg, de waarheid en het leven. Niemand kan bij de Vader komen dan door mij. Als jullie mij kennen zullen jullie ook mijn Vader kennen, en vanaf nu kennen jullie hem, want jullie hebben hem zelf gezien” (Johannes 14:6,7).
We zien twee terugtrekkende bewegingen:
Ten eerste trekt Jezus zich terug als hij bemerkt dat zijn discipelen hem koning wilden maken, met geweld nog wel (Johannes 6:15). Hij gaat niet mee in hun gedachten en acties. Jezus is gericht op de gedachte van zijn Vader. Ten tweede trekken vele discipelen zich terug wanneer zij merken dat Jezus niet beantwoordt aan hun overspannen, wereldse verwachtingen. Jezus was geen populist. De discipelen waren heel erg teleurgesteld in hem. Dat kwam omdat hun gedachten werelds waren; zij kenden niet de afstemming op de gedachten van God.
Op een dieper niveau zien we de botsing tussen het zelfzuchtige denken van mensen en het onzelfzuchtige handelen van Jezus. Ofwel: de strijd tussen Jezus en de zondemacht.
Door vooroordeel gedreven, beschouwden de leiders de man uit Galilea als een pretentieus persoon, iemand bovendien die een gevaar voor henzelf en de Joodse samenleving opleverde. Een groot gevaar. En die samenleving stond toch al onder druk, want de Romeinse bezetters maakten militair en politiek de dienst uit. De hogepriesters, priesters, schriftgeleerden kregen van hen ruimte, zolang zij zich maar niet met het Pax Romana beleid bemoeiden. Wanneer de Romeinen lucht kregen van die Jezus, die steeds maar populairder werd bij het volk, dan waren de rapen gaar.
Onder Pontius Pilatus werden duizenden misdadigers op vreselijke wijze geëxecuteerd door middel van de gevreesde kruisiging. Onder hen waren vele opstandelingen, die pogingen hadden ondernomen de Joden van het Romeinse juk te bevrijden. Sterven door kruisiging is een onvoorstelbaar wrede wijze van executeren. Het lijden kon enkele dagen duren. De benen moesten gebroken worden zodat de steun voor de voeten wegviel en de dood bespoedigd werd. De Joodse overheid wilde Jezus door middel van kruisiging uit de weg ruimen om hem tot een vervloekte te maken. Want in de wet staat dat wie is opgehangen een vervloekte is (Deut. 21:23; Gal. 3:13). Zij zouden hun zin krijgen. Maar niet meteen.
Jezus ging met zijn leerlingen naar een olijfgaard die Getsemane genoemd werd. Daar gebeurde het ’s nachts, door het verraad van Judas, dat Jezus in handen van de vijand werd gespeeld. Jezus zei: “Als tegen een misdadiger bent u uitgetrokken met zwaarden en knuppels? Dagelijks was ik bij u in de tempel, en toen hebt u geen vinger naar me uitgestoken, maar dit is uw uur, het uur van de macht van de duisternis. Ze grepen hem vast en voerden hem weg, en brachten hem naar het huis van de hogepriester” (Lucas 22:52-54).
Op het eerste gezicht lijken menselijke leiders de heersers die de touwtjes in handen hebben. In werkelijkheid is God de regisseur. Ik gebruik het woord ‘regisseur’ als een metafoor. Want de regisseur die ik bedoel, is tot meer in staat dan welke regisseur ook die wij kennen. Want ook hier, tijdens het uitbroeden van moordlustige plannen door vijanden van Jezus, bleef de uiteindelijke regie in de handen van Adonai Jahweh, de God van Abraham, de God van Jezus. Het ‘uur’ zou komen, vastgesteld door de Hemel en niet door de wereld. Tegenstander ‘wereld’ zou haar zin krijgen. Jezus had alles gedaan wat hij moest doen, nu wachtte het hoogtepunt van zijn zelfverloochening: zijn arrestatie, zijn verhoor, de geseling, en de zware gang naar Golgotha, even buiten de muren van Jeruzalem, waar hij werd gekruisigd.
Er zijn meer positieve reacties te noemen. Zonder volledig te zijn noem ik Josef van Arimatea, een raadsheer, een goed en rechtvaardig mens, die de komst van het koninkrijk van God verwachtte en niet had ingestemd met het besluit en de handelwijze van de raad. Hij ging naar Pilatus en vroeg hem om het lichaam van Jezus. Nadat hij het lichaam van het kruis had gehaald, wikkelde hij het in linnen doeken en legde het in een rotsgraf dat nog nooit was gebruikt. Een bijzondere gebeurtenis! Bijzonder omdat dit ingrijpen van Josef een belangrijke profetie van Jesaja vervulde. Door het onrechtvaardige vonnis van de raad werd Jezus gekruisigd. Het was de bedoeling dat hij een anoniem graf kreeg bij misdadigers. Zijn laatste rustplaats was echter niet in een massagraf: “En men stelde zijn graf bij de Goddelozen; bij de rijke was hij in zijn dood, omdat hij geen onrecht gedaan heeft en geen bedrog in zijn mond is geweest” (Jesaja 53:9; Lucas 23:50-54). Jesaja geeft aan wat het sanhedrin (de Joodse raad) van plan was, maar ook wat God beschikte. Jezus’ lichaam zou niet in de anonimiteit verdwijnen, zodat ontkend kon worden dat hij begraven was (en dus ook dat hij opgewekt was).
Wat de hoofdpersonen van die wereld niet beseften, was dat God die afschuwelijke kruisdood van Jezus, de man van Galilea, een meesterlijke ombuiging gaf, waardoor diens dood tot heil van de mensen werd. Daar op Golgotha kwam de verzoening tussen God en de mensen tot stand. Op de derde dag wekte God zijn Messias op uit de doden. Een radicale doorbraak, want God maakte voor het eerst in de geschiedenis iemand letterlijk onsterfelijk! (Handelingen 4:2; 26:23; Hebreeën 7:16; Johannes 11:25).
God veranderde de vloek van het kruishout in een zegen!