Bijlage II - Verklarende Griekse woordenlijst

aggelos

(spreek uit an-gelos) engel, boodschapper (Hebreeuws: ma’lak)

an-ístèmi

(spreek uit an-histèmi) laten opstaan, geboren doen worden, nakomelingen voortbrengen, uit de doden doen opstaan

anthrōpos

mens

ap-augasma

afstraling, weerspiegeling, schittering

charaktèr

afdruk, evenbeeld

doulos

slaaf, dienaar, dienstknecht

doxe

heerlijkheid, luister, glorie

egeiro

ontwaken, wakker worden uit de doodsslaap

ego

ik

eikōn

beeld (Hebreeuws: tselem)

eimi

ik ben (niet te verwarren met ‘ik ben die ik ben/ik zal zijn die ik zal zijn)

gegonen

eigenlijk een vorm van het werkwoord ginomai (dus niet van eimi), wordt echter ook gebruikt als vervoeging van het onregelmatige eimi

emprosthen

vóór (in rang en waardigheid)

gennaō

verwekt worden, geboren worden (Hebreeuws: jalad)

ginomai

geschapen worden, ontstaan, geworden zijn, geboren worden, geproduceerd worden; ook: gebeuren, tot stand komen

harpagmos

zelfstandig naamwoord van het werkwoord harpazō

harpazō

(spreek uit harpadzō) wegnemen, roven, grijpen, wegrukken/wegvoeren

hupostasis

wezen (het wezen, de natuur van God)

kenoō

ledigen, leegmaken (Hebreeuws: garah), ontdoen van kracht, nutteloos maken

kosmos

1. de geordende wereld (bij de Grieken),

2. de ingerichte wereld, de gebruiksgerede wereld,

3. het verloste volk dat God uiteindelijk zal loven (bij Johannes)

kurios

heer, meester, eigenaar, soeverein heerser

logos

woord (Hebreeuws: davar)

meta

met, bij

meta-títhèmi

verplaatsen, overbrengen

met’ humōn

met, bij u (meervoud)

monogenos

eniggeboren (genos komt van ginomai)

monos

enige

morphè

vorm, gestalte, beeld, gelijkenis

(Hebreeuws: tselem)

panta

alle dingen, alles

para soi

naast, bij u (u is hier enkelvoud)

pneuma

geest (Hebreeuws: ruach=kracht, wind, levensadem)

pros

bij

prōtos

eerste

prōtotokos

eerstgeborene

psuchè

(spreek uit psuuchè) wezen, ziel

(Hebreeuws: nefesj)

rhèma

woord

sarx

vlees, lichaam (substantie van het menselijk lichaam)

sōma

lichaam (organisme)

sperma

zaad, nageslacht, nakomeling

(Hebreeuws: zera)

sum-morphizō

gelijkvormig worden, het evenbeeld worden

theos

God (Hebreeuws: elohiem – de Godsnaam is JHWH)


previous page table of contents