Hoofdstuk 13 - Moeilijke teksten

Wat is de betekenis van: “Hij was eer dan ik” (Johannes 1:15)

In hoofdstuk 1 van het vierde evangelie staat een tekst die aanleiding geeft om te denken dat Christus toch een voormenselijk bestaan heeft gehad. Vers 15 (herhaald in vers 30) zegt: “Deze was het, van wie ik zei: Die na mij komt, is vóór mij geweest, want Hij was eer dan ik” (NBG)

De Griekse grondtekst luidt echter:

Ho

opisoo

mou

erchomenos

emprosthen

mou

Die

na

mij

komende

vóór

mij

gegonen

hoti

prootos

mou

geworden

omdat

eerste t.o.v

mij

  1. Jezus trad in tijd na Johannes de Doper op.

  2. Jezus trad op een gegeven moment meer op de voorgrond en doopte meer mensen. “Hij moet wassen, ik moet minder worden” (Joh. 3:26b,30).

De Septuaginta (LXX) werpt licht op hoe het woord ‘emprosthen’ kan worden gebruikt: “En hij plaatste Efraïm vóór [emprosthen] Manasse” (Gen. 48:20,21). Maar Manasse was de eerstgeborene! Verder betekent het woord gegonen niet geweest maar geworden!

  1. Jezus was de belangrijkste van de twee. Johannes was de wegbereider, Jezus de Messias (prootos, eerste of grootste in de zin van dienaar, zie Matteüs 20:27). Niet: eer dan ik, of: (in tijd) vóór mij.

Evenals Efraïm hoefde Jezus niet ouder te zijn om toch vóór (Grieks: emprosthen = voor, in rang en waardigheid) ieder ander mens te worden geplaatst. Dus: Jezus is in rang vóór Adam, Abraham, Efraïm, Jeremia, Johannes de Doper, of wie dan ook. Daarom kan Paulus op profetische wijze schrijven dat de Israëlieten allen uit dezelfde geestelijke rots dronken, want “zij dronken uit een geestelijke rots, welke met hen medeging, en die rots was de Christus”. Het gaat om een ideële pre-existentie, die een reële existentie geworden: het in Jezus vleesgeworden woord is de heilige mens zoals God voor ogen had bij de schepping. Jezus’ gehoorzaamheid was de lichamelijke expressie van wat eerst in woorden was uitgedrukt. En wat God tevoren in woorden uitdrukte, heeft zijn oorsprong in zijn plan.

Bij nadere beschouwing biedt deze tekst dus geen steun aan de trinitarische of pre-existentie denkwijze.

Wat is de betekenis van “de eniggeboren zoon” in Johannes 1:18?

Velen spreken over ‘God de Zoon’. Maar deze uitdrukking komt in de Bijbel niet voor, evenmin de term ‘Godmens’. De uitdrukking ‘eniggeboren zoon’ staat wél in de Bijbel. De uitdrukking ‘eniggeboren’ komt van het Grieks monogenes: ‘monos’ is enige en ‘genes’ komt van het werkwoord ginomai dat geschapen worden, ontstaan, geboren worden en geproduceerd worden betekent. ‘Eniggeboren zoon’ betekent dat Jezus de enige mens is die door de Geest is verwekt in een vrouw die afstamt van Adam. Adam werd ook de zoon van God genoemd, maar is gevormd uit ‘het stof van de aarde’. De eniggeboren zoon heeft dus een begin gehad (Lukas 1:35; Matteüs 1:20). Dit is in overeenstemming met de beloften in het oude testament (Genesis 3:15; Jesaja 7:14; 9:5).

Dezelfde betekenis heeft “eniggeboren zoon” in Johannes 3:16. De conclusie van Johannes is niet dat Jezus God is, maar dat Jezus is de Christus, de zoon van God (Johannes 20:31).

Het woord egeneto in Johannes 1:3 komt eveneens van het werkwoord ginomai. Ook daar is het evident dat al het geschapene een begin moet hebben gehad. In vers 10, vers 14 en vers 18 en in de rest van het evangelie gaat het wezenlijk om de uitvoering van Gods gedachte, de uitvoering van Gods woord, de uitvoering van Gods plan: de realisatie van Gods nieuwe begin, Gods nieuwe schepping in Christus.

Kortom: Johannes verkondigt het evangelie van Gods koninkrijk. Wie in het vlees geworden woord gelooft, ontvangt macht om een kind van God te worden. De ware gelovigen zijn kinderen van de opstanding!

Sommige handschriften lezen ‘de eniggeboren God’. Oppervlakkig gelezen lijkt dit te pleiten voor de logoschristologie. Toch zijn verdedigers van de drie-eenheidsleer niet blij met deze lezing. Waarom niet? Omdat de betekenis is: eniggeschapen, geproduceerde of geboren God. Dan zou de voormenselijke Christus een begin moeten hebben gehad! Als wij uitgaan van de lezing ‘eniggeboren God’, dan moeten wij denken aan Psalm 86:8 e.a. waar ‘God’ in representatieve zin wordt bedoeld. In die zin wordt theos ook gebruikt in Hebreeën 1:8 en 9.

Jezus maakt op niet mis te verstane wijze duidelijk dat hij niet de absoluut enige waarachtige God is: “Dit nu is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de enige waarachtige God, en Jezus Christus, die U gezonden hebt” (Johannes 17:3). “Ik vaar op naar mijn Vader en uw Vader, naar mijn God en uw God” (Johannes 20:17).

Toen Thomas zei “Mijn Here en mijn God!”, heeft hij beslist geen uitdrukking willen geven aan het geloof dat Jezus gelijk is aan JHWH. Met zekerheid kunnen we zeggen dat de betekenis in een andere richting moet worden gezocht: een betekenis als in Hebreeën 1:8,9 waar ‘God’ in een representatieve betekenis wordt bedoeld.

Nu vallen alle stukjes op hun plaats en zijn er geen tegenstrijdigheden. Paulus schrijft: “Want de God, die gesproken heeft: Licht schijne uit het duister, heeft het doen schijnen in onze harten, om ons te verlichten met de kennis der heerlijkheid Gods in het aangezicht van Christus.” (2 Korintiërs 4:6, NBG).

Wat is de betekenis van “Ik ben van de hemel nedergedaald” in Johannes 6:38?

Jezus zegt: Ik ben het brood des levens (Johannes 6:48). Hij vergelijkt zichzelf met het manna, het brood dat God de Israëlieten in de woestijn heeft gegeven: Brood uit de hemel gaf Hij hun te eten (vers 31,49). Zoals vaker in dit vierde evangelie gebruikt Jezus beeldtaal. Het letterlijke brood in de woestijn is nu symbool geworden voor het geestelijke brood. In feite geeft ook nu de Vader dit ‘hemelse’ brood aan de mensen. Niet dat Gods zoon in alle letterlijkheid een ruimtereis achter de rug heeft, nee dat natuurlijk niet, maar wel komt hij – op metaforische wijze gesproken – uit de hemel: d.w.z. hij is afkomstig van zijn Vader! En hoe is hij afkomstig van de Vader? Doordat de Almachtige God Maria bedekte met zijn schaduw. Ofwel: de verwekking! Het idee van een God die in mensengedaante naar ons is afgedaald, is vreemd aan de Bijbel, want het stamt uit een andere gedachtewereld (verg. Handelingen 14:11).

Wat is de betekenis van “eer Abraham was, ben ik” in Johannes 8:58?

Jezus zegt over zichzelf: ben Ik (ego eimi = IK ben, met nadruk op ‘IK’). Dezelfde nadruk staat in vers 24 (Grieks). Jezus bedoelt: ik ben degene die God voor ogen had. De mens is geschapen met het oog op de Zoon. In Gods plan bestaan alle mensen ‘in hem’ (de Zoon) en dus niet in Abraham, zoals de Joden meenden door hun afstamming van Abraham zonen van God te zijn.

De heerlijkheid van Jezus (Johannes 17:5)

Jezus heeft eens, kort voor zijn arrestatie in de hof van Getsemane, woorden gesproken die niet makkelijk zijn te verstaan. Maar toegerust met de kennis die wij reeds hebben opgedaan, zijn deze woorden een stuk makkelijker te begrijpen.

Deze woorden staan in Johannes 17:5

En nu, verheerlijk Gij Mij, Vader, bij Uzelf met de heerlijkheid, die Ik bij U had, eer de wereld was

Deze woorden worden dikwijls aangehaald, als zouden zij bewijzen dat Jezus een voormenselijk bestaan had. Het probleem bij deze interpretatie is, dat men onvoldoende oog heeft voor de context waarin de woorden staan, en evenmin voor de bijzondere wijze van spreken, die kenmerkend is voor dit evangelieboek. Indien men volhoudt dat Jezus de heerlijkheid, waarvoor hij de Vader bidt, al eerder had gehad, dan staat men voor een onoplosbaar probleem. Want in dat geval is de ‘heerlijkheid’ niets nieuws, niet een nieuw eerbetoon van de Vader aan de zoon, maar een terugkeer naar de ‘oude’ situatie. Dan zou de verhoging als gevolg van zijn gehoorzaamheid niets toevoegen aan datgene wat Jezus al eerder had. Sommigen proberen de strekking en de kracht van deze woorden te veranderen, door te zeggen dat Jezus toch iets extra’s heeft ontvangen, dat hij eerder niet had. Maar dan geeft men een ‘draai’ aan Jezus’ woorden, die de duidelijke betekenis verandert. Want Jezus vraagt aan de Vader precies hetzelfde wat hij al had!

De verhoging en verheerlijking van Jezus is niet gefundeerd op zijn persoon, maar op zijn gehoorzaamheid tot de dood van het kruis toe. Als dat zo is dan kán de heerlijkheid niet iets zijn dat hij al eerder had gekend, maar is de heerlijkheid een volkomen nieuw geschonken status met alle glorie en eer die daarbij hoort. Te vergelijken met de verhoging van Jozef door Farao. Zoals Farao Jozef tot onderkoning maakte, zo verhief God zijn Zoon tot Heer en Christus.

Het probleem is opgelost wanneer we “de heerlijkheid, die Jezus bij de Vader had” in verband brengen met Gods Plan. Het hebben van heerlijkheid “bij God” is feitelijk het hebben van heerlijkheid ‘naast God” (Grieks: para soi = naast u) en verwijst naar Psalm 110:1 waar de zoon naast God zit in de hemel, “aan Gods rechterhand”. Dat was profetie, paste in Gods plan en verwees naar de toekomst! Toen Jezus zijn hogepriesterlijk gebed uitsprak, was het (bijna) zover. We zullen in staat zijn Jezus’ woorden te verstaan als we oog hebben voor het perspectief waarin Jezus zijn woorden zelf ziet.

Een ander voorbeeld uit hetzelfde gebed van Jezus moeten we in hetzelfde licht zien.“En de heerlijkheid, die Gij Mij gegeven hebt, heb Ik hun gegeven, opdat zij één zijn, gelijk Wij één zijn.” (vers 22). Jezus zegt dat God hem heerlijkheid heeft gegeven. Op de keper beschouwd heeft hij deze heerlijkheid pas ontvangen ná zijn kruisdood. Pas na zijn overwinning heeft God hem verheerlijkt en verhoogd. De heerlijkheid die Jezus was gegeven had hij letterlijk genomen nog niet ontvangen. Die heerlijkheid kon dus evenmin al realiteit zijn voor de discipelen, ondanks het feit dat Jezus zegt: heb ik hun gegeven. Het is een belofte in de vorm van een uitdrukking die, oppervlakkig gelezen, de indruk geeft dat zij reeds in vervulling is gegaan. In Romeinen 8:30 komen we dezelfde gedachte tegen: “die hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt”.

Het doel van de gave van deze heerlijkheid is dat allen die verbonden zijn met Christus een eenheid vormen. Die eenheid werd ten volle begrepen toen Jezus was verheerlijkt. Het is een geestelijke eenheid met de verheerlijkte Messias.

Er is ook een toekomstig aspect dat erg belangrijk is. In Matteus 25:31 lezen we: “Wanneer dan de Zoon des mensen komt in zijn heerlijkheid en al de engelen met Hem, dan zal Hij plaats nemen op de troon zijner heerlijkheid”. Jezus komt terug uit de hemel op aarde. Hij zal dan plaats nemen op de troon van zijn heerlijkheid. De volken zullen vóór hem verzameld worden (vers 32). Diegenen onder hen die de goedkeuring van de verheerlijkte Heer wegdragen, mogen het Koninkrijk binnengaan: “Komt, gij gezegenden mijns Vaders, beërft het Koninkrijk, dat u bereid is van de grondlegging der wereld af” (vers 34).

In Gods plan was dat koninkrijk al bereid vóórdat Hij de schepping tot stand bracht. In datzelfde plan was Christus reeds koning met al de heerlijkheid die hierbij past. Dat is de diepe betekenis van die prachtige woorden van de Heer “want Gij hebt Mij liefgehad vóór de grondlegging van de wereld” (Joh. 17:24). Bij de wederkomst zal het koninkrijk werkelijkheid zijn, pas dan is het plan metterdaad voor allen verwezenlijkt. Dan zullen alle werkelijke discipelen “bij mij” zijn (Grieks: met’ emou=bij of met mij, Johannes 17:24). Dan zullen, in de beeldspraak die Jezus gebruikt, de schapen toestemming krijgen het koninkrijk te beërven. De heerlijkheid die de gelovigen in een bepaalde zin al is gegeven (in belofte), zal worden ontvangen in die toekomstige tijd (vervulling).

De discipelen zullen bij Jezus zijn wanneer Jezus is nedergedaald uit de hemel en als koning heerst op Davids troon op aarde. Dan zullen zij de heerlijkheid van hun Messias aanschouwen. Ondertussen, dus nu al, is de verheerlijkte en verhoogde Heer onzichtbaar aanwezig bij de gelovigen: “En zie, Ik ben met u (Grieks: meth’ humoon = bij of met u) tot aan de voleinding der wereld” (Matteus 28:20). Wanneer Christus op aarde terugkeert, dan is hij niet langer op onzichtbare wijze met hen, maar mogen zij hun Heer zien en “bij hem” zijn in zijn koninkrijk.

Bedoeling van Johannes

Johannes heeft een evangelie geschreven met veel diepgang. Hij gebruikt karakteristieke uitdrukkingen die wij elders niet terugvinden in de evangeliën. Niet alles in zijn evangelie mogen we zomaar letterlijk nemen. De discipelen hadden vele dingen die zij uit de mond van Jezus hoorden niet onmiddellijk begrepen. Soms werden dingen al te letterlijk opgevat, wat niet de bedoeling was.

In de tweede helft van de eerste eeuw (sommigen zeggen circa 95, mijn mening is vóór 70 AD, want Johannes schrijft: “Nu is er te Jeruzalem een bad …”, Johannes 5:2 – het bad bestond nog toen Johannes zijn evangelie schreef) heeft Johannes zijn evangelie geschreven. Toen bestond Christus’ gemeente al overal in de toenmalige Romeinse wereld. Het doel van Johannes’ getuigenis is duidelijk:

De Jezus die God verwekt heeft in Maria, is gekruisigd en heeft God opgewekt uit de doden, en déze Jezus is de Christus, de zoon van God. Geloof in hem betekent het hebben van leven in zijn naam (Johannes 20:30,31).

Voor ons kan het moeilijk zijn om Johannes’ woorden te doorgronden. Niet omdat de Bijbel supermoeilijk is, maar omdat we de verkeerde bril hebben opgezet. Dat deden we natuurlijk niet bewust, maar we deden het wel. We moeten proberen onze gedachten af te stemmen op de gedachten van de schrijver. Johannes gebruikt de bekende term logos, en ontvouwt geleidelijk wat hij daar mee bedoelt. Het concept hoort thuis in het oude testament en heeft te maken met het geloof en de ervaring van Israël waarover wij lezen in de Hebreeuwse geschriften. Logos is de meest geschikte term om zijn boodschap tot uitdrukking te brengen. Want iemands ‘woord’ is de uitdrukking van zijn ‘gedachte’, en wat iemand denkt behoort tot iemands persoonlijkheid. Een gezond mens geeft uitdrukking aan wat in hem of haar leeft. Johannes spreekt van het “woord” dat bij de Vader was, en “God” was, en wil daarmee zeggen dat God altijd een actieve en openbarende Geest is geweest. Het ligt in Gods aard dat Hij actief is. Feitelijk bedoelt Jezus met “mijn Vader werkt tot nu toe” (Johannes 5:17), wat Johannes in het eerste vers van de proloog zegt.

De taal van Johannes is niet de taal van Griekse filosofie met de daarbij horende definities. Wat Johannes schrijft heeft niets te maken met het logosbegrip van Plato, evenmin met het logosbegrip (intermediair) van Philo. De bisschoppen van de concilies hadden moeten beseffen dat zij Hebreeuwse beeldspraak hadden verruild voor Griekse ontologie (zijnsleer). Johannes heeft een ‘concrete’ en ‘picturale’ geest. Johannes bouwt exclusief op het oude testament en legt uit in het licht van de komst van Jezus Christus. Hij is niet beïnvloed door Griekse filosofie of gnostiek. Dan zou hij dezelfde fout hebben gemaakt als de Joden die zich vóór de ballingschap lieten meeslepen door de religie en cultuur van de omliggende volken. Johannes kende Gods Masterplan. Het vereist kennis van Gods Masterplan om de plaats van Christus daarin te zien. Door oog te krijgen voor het planmatige karakter achter Gods heilswerk in de geschiedenis gaan we het bijzondere van de vleeswording van Gods woord in Jezus ontdekken. En we moeten ons niet (langer) in de war laten brengen door buiten-Bijbelse bronnen, welke die ook zijn. We zullen moeten kiezen: óf een Christus van de Griekse filosofie óf de Christus van de Bijbel.


previous page table of contents next page